Geschiedenis

Een terugblik op de wijzigingen in de Surinaamse Staatsregeling in 1948 hebben ertoe geleid, dat voor- ontstaan voorzieningen moesten worden getroffen op het gebied van 's Lands geldelijk beheer. Voorzieningen in die zin, dat controle op de rechtmatigheid en doelmatigheid van overheidsuitgaven niet meer moest geschieden door Nederland maar door een eigen zelfstandig controleorgaan.

In februari 1949 werd door de toenmalige gouverneur dhr. W. Huender dan ook een ontwerplandsverordening regelende een onafhankelijk controleorgaan voor Suriname bij de Staten ingediend. In de bij dit ontwerp behorende Memorie van Toelichting is onder meer gesteld, dat in een democratische bestuursorganisatie de eindbeslissing over de juistheid van het gevoerde geldelijk beheer bij de volksvertegenwoordiging (de staten) berust. De Staten dienen namelijk te beschikken over een orgaan, dat hun vertrouwen geniet en tevens de deskundigheid bezit, om het geldelijk beheer in volle omvang onder controle te houden.

“Dit deskundig orgaan” moet aan de Staten het materiaal leveren om hun controlebevoegdheid op geldelijk gebied te kunnen uitoefenen, en dient dus tot de Staten in zeer nauwe betrekking te staan. Het behoort de bevoegdheid te hebben tot beoordeling niet alleen van de rechtmatigheid van het beheer (correcte uitvoering van de begroting en de verdere wetgeving, voor zoveel die betrekking heeft op geldelijke aangelegenheden), maar evenzeer van de doelmatigheid van dat beheer. (Gebruik van 's Lands gelden en goederen op zodanige wijze, dat met een minimum van inspanning een maximum aan nut wordt verkregen). Bij het regelen van deze aangelegenheid is dus niet het doel: het scheppen van een controleorgaan, maar meer het op de juiste wijze afbakenen van de taken op financieel gebied tussen het bestuur enerzijds en de Staten (Parlement) anderzijds”.

Rekenkamer van Suriname
Aanvankelijk was gedacht dit onafhankelijk controleorgaan de naam van “Controleraad” te geven. In het eindverslag van de Commissie van Rapporteurs van 26 maart 1952 werd echter voorgesteld “Controleraad” te vervangen door “Rekenkamer” en bij Landsverordening van 12 maart 1953 (G.B. 1953 No. 26) werd de instelling van de Rekenkamer van Suriname een feit.

Bevoegdheden; De wettelijke grondslag voor het functioneren van de Rekenkamer (Kamer) van Suriname is richtinggevend voor haar toekomstvisie. Deze grondslag bepaalt haar identiteit als onafhankelijk onderzoeksinstituut en haar missie om bij te dragen aan de integriteit, kwaliteit en legitimiteit van het overheidsbestuur. Als Hoog College van Staat heeft de Rekenkamer een onafhankelijke positie ten opzichte van de regering en De Nationale Assemblee. De Kamer bepaalt op eigen gezag wat zij onderzoekt, op welke wijze zij dat doet en wat daarvan openbaar wordt gemaakt. Voor wat de onafhankelijke positie van de Kamer betreft, wordt verwezen naar de Resolutie van de Verenigde Naties, GA-Resolution A/66/209 van 22 december 2011 (bijlage 2). 

In artikel 1 daarvan wordt aangegeven dat rekenkamers hun taken en werkzaamheden slechts op een objectieve en efficiënte wijze kunnen verrichten, indien zij onafhankelijk zijn van de te controleren entiteiten en beschermd worden tegen invloeden van buiten. De resolutie erkent ook de voorname rol die rekenkamers innemen in het stimuleren van een efficiënt, effectief, controleerbaar en transparant overheidsapparaat. De onafhankelijkheid van de Rekenkamer is tevens vastgelegd in de Rekenkamerwet van 1953 (GB 1953 no. 261).

Benoeming
De Rekenkamer van Suriname heeft als leidinggevend orgaan  een bestuur dat het College heet. In de wet Rekenkamer was opgenomen dat het College van de Kamer bestond uit 3 leden waarvan 1 voorzitter en 2 plaatsvervangende leden. 

In artikel 2 is bepaald, dat de hierboven bedoelde functionarissen benoemd worden door  de Gouverneur — thans President van de Republiek Suriname — uit een voor iedere functie afzonderlijk door de Staten — thans De Nationale Assemblee — in te dienen voordracht van 3 personen. 

Benoeming Artikel 2 bepaalt voorts, dat aan de Kamer een secretaris wordt toegevoegd, te benoemen Secretaris door de President op voordracht van het De Nationale Assemblee. 

De voorzitter  en leden beperkte zich als regel tot het geven van algemene aanwijzingen en nemen van beslissingen; De  voorzitter  heeft  nu een volledige dagtaak . De secretaris, die naast controledeskundigheid tevens bekend dient te zijn op het gebied der openbare financiën en het bestuurswezen, heeft ook een volledige dag taak.

H


et 1e College van de Rekenkamer van Suriname

Het 1e College van de Rekenkamer van Suriname  werd op 29 april 1954 in de volgende samenstelling benoemd:

  • Lid tevens Voorzitter: Dr. LA.M. LICHTVELD 
  • Leden: D.A. SAMSON en C.H.H. JONG BAW 
  • Plv. Leden: H. LUITINK en Mr. P. CHANDIE SHAW.

Dit College kwam voor het eerst in vergadering bijeen op 3 mei 1954. Deze datum kan daarom gevoeglijk worden aangenomen als officiële dag waarop de Rekenkamer van Suriname met haar werkzaamheden is begonnen. Op 3 mei 2016 bestond deze instelling dus 62 jaar.

D


e 1e Secretaris van de Rekenkamer van Suriname

De benoeming van de eerste Secretaris - de heer H.F. VAN ZUYLEN — vond plaats op 1 juni 1953, die toen met de voorbereidende werkzaamheden begon en later geassisteerd werd door Mej. I. TUBBERGEN, typiste.

Rekenkamer van Suriname na 1975

Grondwettelijk aangetekend wordt, dat bij de staatkundige verandering van Suriname op 25 november 1975 in de Republiek Suriname, de instelling van de Rekenkamer in de Grondwet van de Republiek is verankerd. In artikel 83 van deze grondwet (Staatsblad No. 2 van 1975) is namelijk bepaald, dat de Rekenkamer van Suriname belast is met het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van de Staatsfinanciën in de ruimste zin. Zij brengt periodiek, doch ten minste éénmaal per jaar verslag uit aan De Nationale Assemblee en aan de regering over het door haar uitgeoefende toezicht. Het verslag wordt daarna openbaar gemaakt. 

De aanvankelijke samenstelling van het College is in de Grondwet herzien. Het College van de Kamer dient thans te bestaan uit ten minste 3 en ten hoogste 6 leden (waarvan één voorzitter) , 1 ondervoorzitter , 2 leden en 2 plaatsvervangende leden en een secretaris 

Door het uitblijven van aanvullingen van het College blijft zijn samenstelling soms onvolledig.

De voorzitters van de Rekenkamer vanaf 1954 tot en met heden

In het voorgaande is reeds aangegeven hoe de samenstelling van het College van de Kamer bij de aanvang in 1954 er uitzag. 
Intussen is gedurende het 62 -jarig bestaan aan de Kamer leiding gegeven door 7 voorzitters:

1. Dr. LA.M. Lichtveldvan 29 april 1954 tot 16 maart 1961

2. D.A. Samson(plaatsvervangend) van 16 maart 1961 tot 15 augustus 1961

3. U. Morpurgovan 15 augustus 1961 tot 16 augustus 1963

4. D.A. Samson(plaatsvervangend) van 16 augustus 1963 tot 1 februari 1964

5. Mr. H.M.C. Bergenvanaf 1 februari 1964  tot februari 1980

Vanaf 1980 tot en met 1987,  met het buitenwerking stellen van de Grondwet van Suriname door de  staatsgreep, was ook de Rekenkamer van Suriname buitenwerking.

6. Hans O. Pradevan 1988 tot en met 1998

7. Ulrich Aaronvan 1998 tot en met 2008

Van 2008 tot en met 2011 had de Rekenkamer van Suriname geen voorzitter.

8. Ch. Feltervan 2011 tot 2021

9. S. Bhoendievan 2021 tot heden

VERSLAGEN VAN DE REKENKAMER
Het jaarverslag van de Rekenkamer, uitgebracht aan Regering en De Nationale Assemblee, wordt openbaar gemaakt en bereikt een vrij groot publiek, ook omdat de pers gewoonlijk veel aandacht besteedt aan de inhoud ervan. De Kamer heeft natuurlijk veel belangstelling voor wat de kranten schrijven en de ambtenaren van de Kamer — die de eerste maanden van het jaar volledig in beslag worden genomen door de voorbereiding van het jaarlijkse werkstuk — volgen de berichtgeving met aandacht. Uit de reacties in de pers blijkt welke onderwerpen de meeste belangstelling trekken en tot welke commentaren zij aanleiding geven. Die belangstelling is ongetwijfeld nuttig en zij heeft een gunstige invloed op het werk van de Kamer, maar niet altijd zijn de reacties voor de insiders helemaal bevredigend. Het blijkt dat soms belangrijke onderwerpen niet of nauwelijks de aandacht trekken, een verschijnsel dat zich niet alleen in Suriname voordoet, zoals bij de  buitenlandse contacten van de Kamer is gebleken.
Ten dele wordt het veroorzaakt doordat het ene onderwerp nu eenmaal makkelijker en met minder vaktermen te behandelen is dan het andere. Het begrip “vakterm” moet in dit verband ruim worden opgevat. Menig ontwikkelde lezer zal, indien hij in het verslag stuit op de mededeling: “de comptabele voorschriften ter zake zijn niet nageleefd” de neiging hebben de verdere inhoud voor kennisgeving aan te nemen. Maar als de Kamer alle technische termen moet vermijden dan wordt het wel heel moeilijk verslag uit te brengen van “haar bevindingen”. Afschaffing van de gangbare terminologie zou de verslagen van de Kamer zeker niet duidelijker maken.
In het opstellen van de begrotingsrekeningen, die ingevolge de grondwet door de Kamer moeten worden gecontroleerd, is een achterstand van vele jaren en het ziet er niet naar uit dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. 
De Kamer signaleert dit alles met de bedoeling dat er door de daarvoor aangewezen noodzakelijk instanties iets zal worden gedaan om de nodige verbeteringen tot stand te brengen, helaas tot dusver zonder waarneembaar resultaat. Ingrijpende verbeteringen zijn echter nodig om te kunnen voldoen aan elementaire eisen van goed bestuur.

WET, BEVOEGDHEDEN EN FEITEN
Onafhankelijk Alhoewel reeds in 1950 was bepaald (artikel 154 van de Landsregeling van Suriname  Orgaan (G.B. 1950 no. 12),  dat het toezicht op de besteding der geldmiddelen in overeenstemming met de begroting, evenals de goedkeuring der rekening voor ontvangsten en uitgaven door de landsverordening wordt opgedragen aan een onafhankelijk orgaan, werd dit orgaan, de Rekenkamer, pas in mei 1954 operationeel, nadat op 12 maart 1953 de Landsverordening Rekenkamer Suriname (G.B. 1953 no. 26) was vastgesteld. Hiervoor werd dit toezicht uitgeoefend door de Algemene Rekenkamer Nederland.  

Door de inwerkingtreding van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden werd de Landsregeling van Suriname in 1955 vervangen door de Staatsregeling van Suriname (G.B. 1955 no. 53). Ten aanzien van het toezicht op de besteding der geldmiddelen overeenkomstig de begroting etc. werden in artikel 125 van de Staatsregeling dezelfde bepalingen opgenomen als in artikel 154 van de Landsregeling t.w.:  

  1. Het toezicht op de besteding der geldmiddelen in overeenstemming met de begroting, evenals de goedkeuring der rekening van ontvangsten en uitgaven worden door de landsverordening opgedragen aan een onafhankelijk orgaan. Het toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig de door de landsverordening te stellen regeling.  

  2. Het in het vorig lid bedoelde orgaan brengt jaarlijks verslag uit aan Regering en aan de Staten over het door hem uitgeoefende toezicht.
    Op 25 november 1975 trad de Grondwet voor de Republiek Suriname in werking. Hierdoor kwam de Staatsregeling van Suriname te vervallen.